KWALITEIT EN VOEDSEL- EN DIERVOEDERVEILIGHEID

In gesprek met NEN
en de normcommissie

Analysemethoden voor plantaardige oliën en dierlijke vetten

Wat is normaal en wie bepaalt dat eigenlijk? Afspraken over analysemethoden en standaardisering zijn enorm belangrijk voor de Nederlandse handel. In dit interview schijnen Jeske Bleker (secretariaat Nederlands Normalisatie Instituut) en Marchel Snieder (voorzitter normcommissie voor plantaardige oliën en dierlijke vetten) hun licht op normen en standaardisering in onze sector.

Wat doet NEN?

NEN is het Nederlands Normalisatie Instituut. Wij zijn de nationale organisatie die toegang biedt tot normalisatie op nationaal, Europees en internationaal niveau. NEN brengt stakeholders samen die afspraken met elkaar willen maken. Deze afspraken uiten zich in normen en zorgen voor standaardisatie. Wat wij bieden is een onafhankelijke tafel waar partijen kunnen aanschuiven en het hopelijk eens worden met elkaar.


Zo ook over oliën en vetten. We ontwikkelen normen waarin partijen met elkaar afspreken hoe bepaalde analyses moeten worden uitgevoerd of meetmethoden worden opgeschreven. Het voordeel hiervan is dat, als je zulke afspraken met elkaar maakt, je een vrijere marktwerking creëert. Daarnaast is het makkelijker om meetresultaten te vergelijken als je dezelfde analysemethode gebruikt. En daarom kan het voor stakeholders van belang zijn om hier gebruik van te maken.


Kan je een voorbeeld geven van standaardisatie?

Zeker, een goed voorbeeld van standaardisatie is de betaalpas. Tegenwoordig maakt het niet uit bij welke bank je zit, je kan overal geld opnemen met een betaalpas. Vroeger was dat anders. Dan moest je eerst kijken bij welke bank de automaat hoorde en kon je niet overal geld opnemen met jouw betaalpas. Nu is dat anders en kan je overal geld opnemen, ongeacht de bank. En dat is een voordeel voor zowel de bank als de gebruiker.


Standaardisatie werkt op verschillende niveaus. Het kan zo zijn dat er wel op nationaal niveau is gestandaardiseerd, maar niet op internationaal niveau. Denk aan onze stekkers. In Europa steek je een stekker overal in dezelfde aansluiting, maar bij onze Engelse buren gaat dat niet op. Dan heb je dus te maken met een andere norm.


Wat doet de normcommissie voor plantaardige en dierlijke oliën en vetten?

Onze commissie bestaat uit afgevaardigden van overheidsorganisaties, universiteiten, leveranciers van analysematerialen en laboratoria actief in de oliën- en vettensector, en krijgt ondersteuning van NEN-secretariaat. De normcommissie plantaardige en dierlijke oliën en vetten kijkt vooral naar internationale normen en ontwikkelt geen normen die alleen voor de Nederlandse markt gelden.


Een voorbeeld van een internationale norm die door ons tot stand is gekomen, is de recent ontwikkelde methode om 3-MCPD en glycidol esters te meten, een methode die nu wereldwijd wordt gebruikt. Daarnaast wisselen we kennis uit, reviewen we dossiers zoals de analysetechniek voor minerale oliën (MOSH/MOAH), welke onlangs geüpdatet is, en zorgen dat we dat we bijblijven met (technologische) ontwikkelingen in onze industrie.


Je benoemde net al de verschillende niveaus binnen standaardisatie. Kan je daar wat meer over vertellen?

Standaardisatie werkt op verschillende niveaus: nationaal, Europees en wereldwijd, respectievelijk NEN, CEN en ISO. De Nederlandse methoden voor analyse zijn ondertussen allemaal internationaal geaccepteerd; we komen in ons vakgebied eigenlijk geen nieuwe nationale normen meer tegen. Wij houden ons tegenwoordig dus vrijwel uitsluitend bezig met de wereldwijde ISO-normen. En dat is ook logisch; onze normcommissie werkt met oliën en vetten en is gelinkt aan de Rotterdamse en Amsterdamse haven, aan de internationale handel. We hebben dus te maken met allerlei marktpartijen van over de hele wereld.


Hoe komt een norm tot stand?

Eigenlijk is het proces bij standaardisering als volgt. Stel dat een land – bijvoorbeeld België – een norm opstelt om iets te meten, dan komen zij met een voorstel om een analysemethode internationaal de normaliseren. Vervolgens wordt de analysemethode getest om te valideren of de methode geschikt is voor datgene dat je wilt meten. Alle landen die vertegenwoordigd zijn in de ISO-commissie hebben een stem om enerzijds te bepalen of ze het zinvol achten een norm op te stellen, en anderzijds om te bepalen of ze de validatiemethode van die norm toereikend vinden. In dit geval vindt er eerst afstemming plaats onder de leden van de nationale commissie, om vervolgens één nationale stem in te brengen in de ISO-commissie. Dit is een democratisch proces dat enkele jaren kan duren.


En waarom is het zo belangrijk dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over deze normen?

Ik neem als voorbeeld de kleur geel. Ik zeg: ‘dat is geel.’ Mijn analyse zegt dat dit klopt, maar hoe bepaal je dat eigenlijk? Stel dat jij zegt: ‘Marchel, dat schilderij is een tint oranje’ en vervolgens keur jij het af. Daar kan een enorme discussie over oplaaien en voor allerlei problemen zorgen. Een simpel voorbeeld, maar je snapt dat standaardisatie in zo’n geval kan zorgen voor een oplossing omdat je werkt met afspraken – of normen – die je van tevoren met elkaar afstemt.


Een voorbeeld uit de industrie: niemand wil olie kopen waar water in zit. Dus hoe weet je of er water in je olie zit? Er zijn allerlei manieren om water vast te stellen in olie en die kunnen leiden tot uiteenlopende resultaten. Je kan de olie verhitten en het water laten verdampen, titratie toepassen, noem het maar. Iets dat heel simpel lijkt is dus eigenlijk vrij complex en dus is het ontzettend belangrijk om afspraken te maken over de meetmethode.


Als er verschillende methoden zijn om iets te meten, dan kan ik mij voorstellen dat de gekozen methode aanzienlijke impact kan hebben op de handel.

Zeker, een voorbeeld is contaminant 3-MCPD, een stof die wordt gevormd tijdens het stomen van oliën. Verschillende bedrijven kwamen met hun eigen meetmethode om het contaminant te meten in tropische olie, dat resulteerde in vier verschillende meetmethodes voor 3-MCPD. Het is belangrijk om in deze context te begrijpen dat de beste meetmethode in dit geval de snelste methode is. Van de vier meetmethodes duren twee daarvan één dag of langer om een resultaat te krijgen. Bedrijven in onze sector zijn in veel gevallen bulkvervoerders en kunnen het zich niet veroorloven om een schip zolang voor anker te laten liggen. Als handelend bedrijf wil je zo snel mogelijk een schip lossen. Je kan simpelweg geen dagen wachten. Datzelfde geldt voor een tank met een eindproduct. De twee methoden die binnen één dag resultaat kunnen leveren, worden daarom in het veld het meest gebruikt. Van deze twee opties biedt methode 4 (ISO18363-4) de beste combinatie van snelheid en nauwkeurigheid. Eigenlijk gebruikt zo’n beetje elke importeur van plantaardige olie in Nederland deze methode. Daar zie je ook de wisselwerking naar voren komen tussen praktijk en wetenschap.


Ik kan mij ook voorstellen dat leden van een commissie het niet altijd met elkaar eens zijn. Uit zich dat weleens in een conflict?

In sommige gevallen kan er inderdaad wel een zware discussie ontstaan tussen betrokken partijen. Elke twee jaar vindt er een fysieke bijeenkomst plaats waarin de status van bepaalde dossiers wordt besproken. Dan kan het voorkomen dat leden van de commissie uiteenlopende meningen nahouden over deze dossiers en hier uiting aan geven. In dat geval ontstaan er situaties waarin sommige commissieleden voor of tegen een standpunt zijn. De regel van normalisatie is dat er consensus moet zijn over wat er in een norm terechtkomt. Dat betekent niet dat iedereen het over alles met elkaar eens is, maar wel dat ze het niet meer met elkaar oneens zijn. Iedereen kan dus accepteren wat er op papier wordt gezet, en dat is ook een harde eis voordat een norm mag worden gepubliceerd.


Je ziet soms – vooral bij internationale afspraken – dat er sprake is van verouderde normen die achterlopen op moderne ontwikkelingen. Dan spreken we dus over meetmethoden die in een land als Nederland niet meer worden toegepast. Maar in Afrikaanse en Aziatische landen is zo’n verouderde meetmethode soms wel nog de gang van zaken, bijvoorbeeld omdat ze daar niet beschikken over moderne meetapparatuur. In dat geval zal je dus moeten schikken naar een verouderde norm. Dat kan een grote impact hebben op de internationale handel. Dan moet je dus als contract lab – dat de schepen vrijgeeft om te lossen in de haven – de verouderde meetmethode toepassen. In de praktijk zie je dan wel vaak dat er in de haven van bestemming nog een monster wordt getest in een Europees lab. Dat is ook een voorbeeld van consensus. Soms moet je buigen terwijl je dat eigenlijk niet wilt.


Wat is volgens jullie de toegevoegde waarde van de normcommissie?

Ik denk dat wij als normcommissie de Nederlandse handel in oliën en vetten kunnen vertegenwoordigen waar het nodig is. We kunnen bijsturen waar nodig op bestaande normen, zorgen dat deze normen up-to-date zijn en meegaan met technische ontwikkelingen én zelfs tot nieuwe normen komen indien nodig. Daarnaast hebben wij – met ons netwerk – toegang tot de analytische wereld, goede banden met organisaties als de NVWA, verschillende kennisinstituten, contractlaboratoria en leveranciers van meetinstrumenten. Het nut van normen blijkt ook uit het feit dat organisaties zoals NOFOTA en FOSFA ze overnemen, en in bijna alle gevallen als inkoopcondities hanteren. Uiteindelijk is iedereen gebaat bij standaardisering, van bedrijf tot consument. Want zonder normen weet je niet wat er in een product zit en wat je eigenlijk koopt.


Meer weten over NEN, de normcommissie en standaardisering? Voor informatie kunt u terecht op de website van NEN of mailen naar afm@nen.nl.