Verwonderingen van Gerrit 

De overgang van partieel hydrogeneren naar transvrije productie

Enkele maanden geleden reed ik langs het oude Unilever Research-gebouw in Vlaardingen. Toevallig werd op dat moment het vroegere hydrogeneringslaboratorium gesloopt (zie foto 1). In 1982 begon ik mijn loopbaan in de olieprocessing als verantwoordelijke voor dit laboratorium. We deden hier onderzoek naar partieel gehydrogeneerde producten en de activiteit en selectiviteit van katalysatoren. De invloed van het reactorontwerp op de hydrogeneringssnelheid werd in de pilotplant (zie foto 2) en op locatie in de fabrieken bepaald. Door de sloop van dit laboratorium moest ik terugdenken aan de grootste verandering die zich tijdens mijn loopbaan in de olie- en vettenindustrie heeft plaatsgevonden, namelijk de overgang van partieel hydrogeneren naar transvrije productie.
Ik verwonder mij nog steeds over de enorme gezamenlijke inspanning van de sector en de snelheid waarmee deze verandering tot stand is gebracht.


Hydrogeneren van plantaardige olie en visolie was tot de jaren negentig van de vorige eeuw de belangrijkste technologie om vetten te produceren met optimale eigenschappen voor gebruik in margarines, bakkerijproducten en frituurvetten. Dit was gebaseerd op de volgende karakteristieken van het partieel gehydrogeneerde product:

  1. Vloeibare olie kon veranderd worden in een vast vet met het gewenste smeltgedrag.
  2. Gehydrogeneerde producten waren minder gevoelig voor oxidatie en dus langer houdbaar en beter geschikt om te frituren.
  3. Startend van verschillende oliesoorten konden door partieel hydrogeneren min of meer gelijke producten gemaakt worden. Hiervoor kon de op dat moment voedselveilige, maar goedkoopste olie als grondstof gebruikt worden.

Bij partieel hydrogeneren worden altijd hoge concentraties transvetzuren gevormd. Transvetzuren zijn onverzadigde vetzuren met de waterstofatomen aan de tegenovergestelde zijde van de dubbele binding. Dit in tegenstelling tot cis-vetzuren, die de waterstofatomen aan dezelfde zijde van de dubbele binding hebben.


Voor 1990 bleek uit onderzoek dat de nutritionele en biologische effecten van transvetzuren in partieel gehydrogeneerde vetten vergelijkbaar waren met cis-vetzuren. Dit inzicht veranderde volledig in het begin van de negentiger jaren, toen het klinische voedingsonderzoek een volwaardige plaats had ingenomen, waardoor de invloed van transvetzuren op cholesterol en hart- en vaatziekten beter gemeten kon worden. Transvetzuren werden eerst beschouwd als even slecht en later zelfs als slechter dan verzadigde vetzuren.


De Europese voedingsindustrie reageerde hier verbazend snel op. Op enkele kleine producten en technische toepassingen na werden partieel gehydrogeneerde vetten in enkele jaren bijna volledig uitgefaseerd. In de producten werden deze vetten vervangen door plantaardige tropische vetten en in mindere mate door volledig gehydrogeneerde transvrije vetten. Deze overgang had grote invloed op de olieprocessingindustrie en haar klanten. Hydrogeneringsafdelingen werden gesloten, wat grote invloed had op het financiële resultaat van betrokken bedrijven. Productformuleringen werden aangepast en getest op de productiemachines. De kwaliteit van de producten mocht niet merkbaar veranderen. Ook logistiek was dit een complexe operatie, tanks met partieel gehydrogeneerde vetten moesten eerst leeg voordat ze met transvrije vetten gevuld konden worden. In Europa kon deze verandering snel worden uitgevoerd, omdat veel bedrijven ingericht waren om met een mix van grondstoffen te werken. Buiten Europa heeft deze transitie veel langer geduurd, in sommige regio’s worden nog steeds op grote schaal partieel gehydrogeneerde vetten in voedingsproducten gebruikt. De Wereldgezondheidsorganisatie WHO heeft daarom het programma “REPLACE” gestart om industrieel transvet uit te bannen van de wereldwijde voedingsproductieketen.


Nu, bijna 30 jaar later, is in de EU het aantal voedingsproducten dat partieel gehydrogeneerde vetten bevat verwaarloosbaar klein. Toch verschijnen er nog regelmatig publicaties van 'voedingsdeskundigen' op internet waarin wordt gewaarschuwd dat veel bewerkte voedingswaren vol zitten met transvetzuren. Dit verwondert mij en ik vraag mij af of de voorzichtige communicatie over de overgang van partieel hydrogeneren naar transvrije productie hier debet aan is.


Foto 1 De sloop van het Unilever laboratorium in Vlaardingen


Foto 2 De pilot plant reactor voor onderzoek naar hydrogeneringssnelheid

Gerrit van Duijn, met roots in Delft en een PhD in technische wetenschappen, heeft decennialang gewerkt in de wereld van olie en vet, onder andere bij Unilever en MaasRefinery. Nu Gerrit met pensioen is, deelt hij zijn verwonderingen en ervaringen als columnist in ons magazine. De komende negen edities lees je elke keer een nieuw verhaal uit de reeks - Verwonderingen van Gerrit.