Verwonderingen van Gerrit
Natuurlijk en dierlijke oliën winnen het weer van aardolie
Er is een golfbeweging gaande, van plantaardige en dierlijke olie naar aardolie en weer terug. Hoe dat zit? Het zal niemand ontgaan zijn dat we nu in een overgangsfase zitten van fossiele brandstoffen naar duurzame energiebronnen. Aardolie, aardgas en steenkool gaan er zo langzamerhand uit. In de negentiende eeuw was dit proces precies omgekeerd en werden plantaardige en dierlijke oliën juist vervangen door aardolie. Maar wat ik zo fascinerend vind, is dat vandaag de dag ook in de oliën- en vettenindustrie de aardolie juist weer wordt verdreven door zijn natuurlijke voorgangers. Aardolie gaat eruit, dierlijke en plantaardige olie komt weer terug. En dat komt vooral door innovaties. Ik neem jullie graag even mee door deze interessante geschiedenis.
Tot de tweede helft van de negentiende eeuw gebruikten we plantaardige en dierlijke oliën in Noord-Europa vooral voor lampolie, als smeermiddel, verfproductie en leerbewerking. We konden ze niet in voeding gebruiken, want de meeste in Noord-Europa geproduceerde oliën roken en smaakten zo smerig, dat ze ongeschikt waren om te eten. De industriële windmolenparken in de Zaanstreek maakten veel van deze oliën en ik probeer me weleens voor te stellen hoe het daar toen geroken moet hebben. De vraag naar oliezaden, zoals raapzaad, hennepzaad en lijnzaad, steeg en steeg en vanaf het begin van de zeventiende eeuw vulde men plantaardige olie aan met walvistraan. En met een hele hoop ook. Twee jaar geleden publiceerde De Windbrief dat walvistraan van 1641 tot 1770 ongeveer 22% van de totale olieomzet in de Zaanstreek was.
Toen kwam de industrialisatie op gang en vanaf het midden van de negentiende eeuw werden zaadolie en walvistraan langzaamaan vervangen door aardolieproducten zoals petroleum. Je zou zeggen dat de vraag naar zaadolie en walvistraan vanaf dan sterk zou afnemen. Maar dat gebeurde niet en dat lag vooral aan drie ontwikkelingen. Ten eerste kwam er in 1869 een product op de markt dat veel oliën en vetten van goede kwaliteit nodig had en dat al gauw heel populair werd: margarine. Ten tweede dat het hele proces veranderde, was de ontdekking in 1902 hoe je onverzadigde oliën om kon zetten tot vaste vetten, ofwel: hydrogeneren. En tot slot werd het raffinageproces verfijnd door de oliën en vetten te bleken en te stomen. Deze laatste twee ontwikkelingen zorgden ervoor dat de industrie de vies smakende zaadolie en de stinkende walvistraan opeens toch kon gaan verwerken tot eetbare producten. Nu kon men ook zaadolie zoals soja- en katoenzaadolie, in de voedingsindustrie gebruiken (zie tabel). Ik vind het geweldig en echt een unieke prestatie dat onze industrie dit voor elkaar heeft gekregen.
De makers van margarine en bakkerijvetten gingen ook gehydrogeneerde walvistraan gebruiken als grondstof, maar echt groot werd dat aandeel nooit. Enig idee hoeveel het op z’n max was? Nog geen twee procent. In 1948 zat walvistraan in minder dan 2% van de wereldproductie eetbare oliën en vetten. En vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw was het zelfs helemaal afgelopen met walvistraan in Europa. De Internationale Walvisvaart Commissie (IWC) besloot in 1982 tot een wereldwijd moratorium op de walvisvangst met ingang van 1986.
Ik vind het een interessante spiegel: de vervanging van plantaardige en dierlijke oliën, vond in dezelfde periode plaats als de ontwikkeling van processen die deze oliën juist geschikt maakten voor gebruik in voedingsmiddelen.
De walvisvangst in de 17e eeuw
Tabel: De wereld olievolumes in de eerste helft van de 20e eeuw



Gerrit van Duijn, met roots in Delft en een PhD in technische wetenschappen, heeft decennialang gewerkt in de wereld van olie en vet, onder andere bij Unilever en MaasRefinery. Nu Gerrit met pensioen is, deelt hij zijn verwonderingen en ervaringen als columnist in ons magazine. De komende negen edities lees je elke keer een nieuw verhaal uit de reeks - Verwonderingen van Gerrit.