ALGEMEEN
De Zaanse oliemolens zijn de wortels van onze industrie. Jippe Kreuning, molenaar van De Bonte Hen, vertelt hoe geschiedenis én vakmanschap van nu samenkomen. Een blik op een ambacht dat langzaam verdwijnt, maar een blijvend icoon van de Nederlandse cultuur vormt.
Hoewel molens door veel mensen worden gezien als één van de meest kenmerkende Nederlandse symbolen, was het voor Jippe gewoon het huis waarin hij opgroeide. Zijn vader ontdekte het molenaarsvak als hobby, rondde de opleiding tot molenaar af en nam het gezin mee naar een echte molen. Die houten wereld werd zijn natuurlijke habitat – én later zijn werk. Vandaag de dag is hij hoofdmolenaar van oliemolen De Bonte Hen en conservator van het Molenmuseum: een combinatie van praktijk, techniek, wetenschap en geschiedenis.
De oliemolen als fabriek
Wie De Bonte Hen binnenstapt ziet geen romantisch museumstuk maar een fabriek in hout. De molen, gebouwd in 1693, produceerde tot 1925 raap-, hennep- en lijnolie; onmisbare grondstoffen voor voedsel, lamplicht, zeep en verf in een tijd zonder industrie zoals wij die kennen. De Zaanse oliemolens vormden de eerste grootschalige olieproductie van Europa. Hun restproduct, de waardevolle perskoeken voor veevoer, maakte de keten opvallend efficiënt en een tot vroege vorm van circulariteit. In 1785 produceerden de circa 200 oliemolens in de Zaanstreek samen 14,5 miljoen liter olie en 30 miljoen koeken. Een enkele molen kon jaarlijks tot 200.000 kilo zaad verwerken, volledig op windkracht: een schaal en productiviteit die de basis legden voor de moderne oliën- en vettenindustrie.

Oude techniek in een moderne keten
Hoewel een molen nu niet meer rendabel kan draaien, produceert De Bonte Hen nog altijd echte olie. De molen werkt samen met een verffabriek in IJmuiden die ecologische verf maakt van lokaal geteeld lijnzaad. De fabriek levert het zaad, de molen levert de olie. Maar productie is niet het doel – kennisbehoud wel. ‘We zijn in bedrijf voor de fabriek,’ zegt Jippe, ‘maar onze primaire taak is uitleggen hoe het werkt. Dat kan alleen als je het ook echt blijft dóen.’
Ambacht dat dreigt te verdwijnen
En juist dat ambacht staat onder druk. Het meeste werk gebeurt tegenwoordig door oudere vrijwilligers die na hun pensioen aan een molencursus beginnen. Zij zijn waardevol, maar het ambacht van molenaar is complex en vereist veel ervaring om goed te beheersen. ‘Daar red je een ambacht niet mee,’ zegt Jippe. ‘Veel bezoekers denken dat een molenaar vooral de wieken laat draaien, maar dat is slechts het visitekaartje; het echte vak schuilt in de honderden houten onderdelen die samen een complexe fabriek vormen.’
Historische puzzel en moderne wetenschap
Omdat bijna niemand het vak nog volledig beheerst én omdat er weinig is opgeschreven, probeert Jippe het werkproces te reconstrueren uit oude bronnen: vooral 19e-eeuwse parlementaire enquêtes waarin arbeiders hun dagen beschrijven. Voor een historicus zijn het verslagen – voor een molenaar zijn het instructies. Jippe herkent in die teksten nuances die alleen zichtbaar worden als je het werk zelf doet. Technische kunsthistorici van de Universiteit van Amsterdam vergeleken zelfs de samenstelling van molenolie met verfresten uit de 16e eeuw om te achterhalen hoe de olie destijds precies werd geproduceerd. Zowel praktijk als wetenschap brengen het oude ambacht stukje bij beetje terug tot leven.
Herkenning bij de moderne industrie
Jaarlijks ontvangt Jippe allerlei groepen, waaronder de deelnemers van de MVO Academy. Vaak stappen zij de molen binnen met een schoolreisjessfeer, maar dat verandert snel wanneer ze overeenkomsten zien met hun eigen werk. Begrippen als raffinage, efficiëntie en kwaliteitscontrole zijn al eeuwenlang deel van het oliemolensysteem. ‘Het is prachtig om bezoekers van de molen te horen zeggen; dit doen wij ook, maar dan met staal en computers. De geschiedenis komt tot leven op het moment dat professionals van nu zichzelf herkennen – wanneer ze ontdekken dat processen, keuzes en kwaliteitsprincipes die zij nu uitvoeren, al eeuwenlang in hout en wind werden toegepast.’
De keerzijde: massatoerisme
Toch kampt de Zaanse Schans met een groot probleem: 2,5 miljoen bezoekers per jaar, waarvan slechts tien procent de molens binnengaat. De rest maakt foto’s, koopt souvenirs en vertrekt weer. Ondertussen kost een molen 40.000 euro per jaar aan onderhoud. En dat is de paradox: de molens zijn het fundament van het gebied, maar profiteren zelf het minst. Pogingen om het gebied af te sluiten en bezoekers te laten bijdragen, stuiten op verzet van souvenirwinkels die afhankelijk zijn van massatoerisme.

Bewaar het verleden
Oliemolens zoals De Bonte Hen vormen het begin van onze moderne oliën- en vettenindustrie. Hier werd eeuwen geleden gewerkt met principes die we nu nog steeds herkennen: persen, scheiden, kwaliteitscontrole en het benutten van reststromen. Het zijn geen museumobjecten, maar houten voorlopers van de fabrieken die we vandaag kennen – en zolang ze draaien, houden ze dat vakmanschap levend. Maar juist dat behoud staat onder druk. Onderhoud kost veel geld, vakkennis wordt schaarser en het risico bestaat dat de inhoud verdwijnt achter het massatoerisme.
Daarom doet Jippe zijn oproep: ‘zorg dat dit vak niet verdwijnt.’ Hij nodigt bedrijven en professionals in de oliën- en vettensector uit om langs te komen, om te zien waar hun eigen geschiedenis begon en om mee te denken over het behoud van dit ambacht. De molen staat er nog. Maar of de wieken blijven draaien, hangt af van wie het belangrijk genoeg vindt.
Voor meer informatie
Felix Puts

